Ce site utilise des cookies afin que nous puissions vous fournir la meilleure expérience utilisateur possible. Les informations sur les cookies sont stockées dans votre navigateur et remplissent des fonctions telles que vous reconnaître lorsque vous revenez sur notre site Web et aider notre équipe à comprendre les sections du site que vous trouvez les plus intéressantes et utiles.
* Voor een “new deal” tussen de Gemeenschappen
Het socialisme heeft altijd een wat lastige verhouding gehad met andere breuklijnen dan de voormalige klassenstrijd, zeg maar de tegenstelling tussen arm en rijk. De communautaire breuklijn kan althans in theorie gezien worden als een verstorende concurrent van de sociaal-economische strijd voor meer gelijkheid. Ondertussen hebben de Vlaamse socialisten, weze het na heel wat moeite […]
Het socialisme heeft altijd een wat lastige verhouding gehad met andere breuklijnen dan de voormalige klassenstrijd, zeg maar de tegenstelling tussen arm en rijk. De communautaire breuklijn kan althans in theorie gezien worden als een verstorende concurrent van de sociaal-economische strijd voor meer gelijkheid. Ondertussen hebben de Vlaamse socialisten, weze het na heel wat moeite en tijd, meer rust gevonden in hun relatie met de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Nog altijd zijn veel Vlaamse socialisten en progressieven milde tegenstanders of koele minaars van de Vlaamse autonomiebeweging, terwijl anderen aan de Vlaamse linkerzijde dan weer zonder veel moeite het inhoudelijke en electorale verband leggen tussen de sociale en Vlaamse ontvoogdingsstrijd, ook anno 2009. Er mag gezegd worden dat binnen de SP.A de Vlaamse emancipatie steeds minder zomaar gelijk gesteld wordt met een a‑sociale of anti-sociale beweging. Zeker indien een regeling kan gevonden worden waardoor ook de Franstalige burgers van dit land beter af zijn.
Laat mij in dit korte stukje even ingaan op de interessante hypotheses die Lechat en Carlier in hun stuk formuleerden. Deze snelle reactie is zeer synthetisch en daardoor wellicht te ongenuanceerd en alvast onvoldoende gefundeerd. Meer dan een bescheiden bijdrage tot het debat is ze niet.
Hypothèse 1. De Vlaamse socialisten hebben in de loop van de voorbije decennia inderdaad vaak hun lot verbonden met dat van de Franstalige kameraden. Om inhoudelijke en strategische redenen. Die verbondenheid gaf hen in het tijdperk van de symmetrische coalitievorming extra onderhandelingskracht. Er werd immers lang van uitgegaan dat, omwille van de goede werking van het federale model, de regeringssamenstelling op het federale en alle deelstaatniveaus identiek moest zijn. In Vlaanderen bestaat een vrij sterke sociaal-economische liberale onderstroom. In een regio die lang door het katholicisme en conservatisme werd gedomineerd is de ontwikkeling van het socialisme niet evident geweest. De eerste Vlaamse socialist werd dan ook in Wallonië verkozen.
Nog altijd is het een uitdaging om een relatief welvarende en rijke regio van de noodzaak van het socialisme te overtuigen. Geen wonder dus dat de Vlaamse socialisten vanop het Belgisch niveau lang steun en beschutting zochten bij de Waalse kameraden. De Vlaamse socialisten waren en zijn er immers lang niet zeker van dat ze na de regionalisering van sociaal-economische en aangrenzende bevoegdheden het nieuwe Vlaamse beleid in ‘socialistische zin’ kunnen invullen. Een Vlaanderen dat geregeerd wordt door, bijvoorbeeld, een coalitie van CD&V, Open VLD en LDD zou met nieuwe bevoegdheden wel eens andere dingen kunnen doen dan de SP.A van plan was. Trouwens, om dezelfde maar omgekeerde reden weigerde Didier Reynders vanaf 11 juni 2007 elke staatshervorming voor de regionale verkiezingen van 7 juni 2009. Reynders wil er immers zeker van zijn dat de MR straks in de Waalse regering zit als het Waals Gewest nieuwe bevoegdheden krijgt.
Hypothèse 2. Die verbondenheid met de Waalse kameraden en de verdediging van de federale beschutting is ondertussen contraproductief gebleken. Electoraal is de associatie met de in Vlaanderen fel bekritiseerde PS eerder storend. De verdediging van federale solidariteitsmechanismen, binnen en buiten de sociale zekerheid, botst ook op inhoudelijke meningsverschillen met de PS. De PS en SP.A zitten vaak op een ander spoor. Het ene socialisme is het andere niet, de ene regio is de andere niet. In een absurd federaal politiek systeem, zonder federale partijen en zonder federale media, is het onvermijdelijk dat alle partijen meer rekening houden met de bijzonderheden van hun eigen regio, eerder dan met de solidariteit binnen de wegkwijnende Belgische politieke families.
Daarmee zit de SP.A inderdaad in een zeer moeilijke positie : ze moet een band met de PS onderhouden omwille van de verdediging van de federale sociale zekerheid, hoewel ze ter zake vaak andere opvattingen heeft. Om ideologische redenen is de SP.A ook voor een sterke federale sociale zekerheid. Daardoor is ze voor sommige Vlamingen te weinig Vlaams. Anderzijds wil en moet de SP.A een stuk meegaan in de Vlaamse strijd voor meer autonomie en zal ze dus vanuit Franstalige, en sommige linkse kringen, als te weinig solidair en te ‘rechts’ of te Vlaams gezien worden.
Hypothèse 3. Gelet op de politieke, culturele en sociaal-economische kenmerken van de Vlaamse regio is het Vlaams socialisme niet identiek met het Waalse. De Vlaamse socialisten zijn een stuk verder gegaan in hun toenadering tot de vrije markt en het liberalisme dan de PS. Dat is een van de vele verklaringen voor de moeilijkheden die de SP.A momenteel doormaakt. Deze ‘contamination’ is m.i. evenwel geen verklaring voor de aanvaarding, door de SP.A, van de meeste — niet alle ! — Vlaamse resoluties van 1999. Die aanvaarding was meer ingegeven door electoraal pragmatisme — de SP.A kan niet de slechte Vlaming zijn — en de overtuiging van de Vlaamse socialisten dat de uitvoering van deze resoluties in het voordeel van alle Belgen kunnen zijn. Zoals gezegd heeft de SP.A meer vrede genomen, hoewel de relatie nog niet zonder problemen is, met de Vlaamse autonomiebeweging. Het is voor de Vlaamse socialisten evenwel niet even gemakkelijk om dat te doen, omdat die beweging opkomt voor autonomie van een rijkere t.o.v. een armere regio. Daarom ook herhaalt de SP.A vaak haar pleidooi voor het behoud van solidariteit, inbegrepen de federale sociale zekerheid.
Hypothèse 4. De SP.A ondersteunt de in Vlaanderen vrij algemeen gangbare visie op taal als sleutel tot integratie en sociale vooruitgang. Gebrek aan taalkennis is immers, volgens deze visie, een mechanisme van uitsluiting en isolatie. Vandaar kan de SP.A bv. de Vlaamse wooncode mee onderschrijven. Zonder kennis van de Vlaamse taal is de sociale promotie immers veel moeilijker. Taal als middel tot sociale vooruitgang leidt ook tot de verzoening van de traditioneel taalculturele en sociaal-economische componenten van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Volgens die laatste is de huidige taakverdeling van sociaal-economische bevoegdheden, met de bijhorende financieringswet, een hindernis voor de creatie en ontwikkeling van duurzame welvaart en groei in Vlaanderen, Brussel en Wallonië.
Hypothèse 5. De versnippering van het Belgisch en vooral Vlaamse partijlandschap is groot. Aan Vlaamse kant is links verdeeld over SP.A, Groen ! en delen van de CVP (nl. het ACW). Daarnaast zijn er ook bij Open VLD en SLP progressieve en links-liberalen te vinden die volgens sommige invalshoeken tot het linkse kamp te rekenen zijn. In Vlaanderen is links verdeeld. Wellicht meer nog dan de verdeeldheid van rechts en de conservatieve krachten. De kans dat een regering van pakweg CD&V, SP.A en Groen ! aan de nodige meerderheid raakt is, zoals het er nu naar uitziet, evenwel kleiner dan dat lukt voor een ploeg samengesteld uit CD&V, Open VLD en LDD. Zoals elders zit ook in Vlaanderen het socialisme in het defensief.
De politieke families takelen af. Ze komen niet meer terug. Het is een illusie om te denken dat ze tegen de bestaande trends in opnieuw versterkt of verstevigd kunnen worden. Misschien kan een federale kieskring, die inderdaad noodzakelijk is gezien het democratisch deficit van het federale België, daar iets aan veranderen, maar zeker is dat niet. Het is ook niet de belangrijkste verdienste van zo’n federale kieskring.
Het referentiepunt van de SP.A is Vlaanderen, het referentiepunt van de PS is Franstalig België. Ze werken en leven in gescheiden werelden, en worden daar — bij gebrek aan federale politieke ruimte — gewaardeerd of gesanctioneerd. Daarmee is niet gezegd dat er geen moeite of inspanningen gedaan moeten worden voor de relatie tussen PS en SP.A, integendeel. Belangrijk is wel voor ogen te houden wat het doel is van die verstandhouding.
Het komt er niet op aan om de politieke families te herstellen, maar wel om de communicatie en het wederzijds begrip tussen de socialistische families langs beide zijden van de taalgrens te bevorderen, zodat zij zoveel mogelijk met elkaar rekening kunnen houden of elkaar minstens begrijpen of correct inschatten.
Bijvoorbeeld om gezamenlijk te werken aan de broodnodige ombouw van het uitgewoonde, versleten Belgisch federaal model. Dit model is niet langer houdbaar. Een duurzame federale begroting opstellen is, gelet op de uitstroom van middelen naar de deelstaten en gelet op de dure financieringbehoeften door o.a. de vergrijzing, niet langer mogelijk. De bevoegdheidsverdeling is versnipperd, er is overlap en inefficiëntie. De federale overheid neemt zich taken ter harte die eigenlijk tot de deelstaten behoren. In Vlaanderen wordt vaak gezegd dat dit een manier is waarop Franstaligen de financiering van die bevoegdheden federaal kunnen houden terwijl ze eigenlijk aan de deelstaten toekomen. Er zit veel wantrouwen in het federaal model.
Langs Vlaamse zijde is al sinds jaren een communautaire druk opgebouwd die bij voorkeur gecontroleerd zijn weg moet vinden in hervormingen. De Franstalige minderheid beschikt in dat verband over een veto en probeert om begrijpelijke redenen die hervorming zoveel mogelijk in eigen voordeel om te buigen. Er moet uiteraard met de Franstalige belangen rekening gehouden worden, maar de huidige blocage is niet langer houdbaar. Ze versterkt enkel de extremen.
In dat moeilijk klimaat van tegengestelde tendensen heeft de SP.A geprobeerd om een eigen visie te ontwikkelen die misschien de startbasis kan zijn van een gezamenlijk socialistische benadering van het Belgisch model. De SP.A heeft — cfr. de nota ‘Een sociale staatshervorming’ — enkele duidelijke krachtlijnen geformuleerd die haar visie op de staatsstructuur vorm geven. Die geven aanleiding tot een reeks concrete hervormingsvoorstellen, die ik hier buiten beschouwing laat. De nota was de uitkomst van een discussie na interne meningsverschillen over de positie van de SP.A t.a.v. het communautaire vraagstuk. De Vlaamse socialisten pleiten in die nota voor een interessante combinatie van een federale beschermingsagenda met een regionale investeringsagenda. Volgens de SP.A is de sociale staatshervorming een ‘new deal’ tussen gemeenschappen, gewesten en de federale overheid, waarbij de verschillende overheden zich moeten focussen op hun kerntaken. In de nota is te lezen dat “alle overheden versterkt moeten worden om een sociale agenda uit te voeren.”
De deelstaten moeten, samen met lokale overheden, meer investeren in mensen en kennis, bv. op het vlak van het arbeidsmarktbeleid, onderwijs, ecologische duurzaamheid en economische ontwikkeling. Dat moet een duurzame groei en de welvaart stimuleren, en daarmee ook de lasten van de federale overheid, bv. inzake werkloosheidsuitkering, verminderen en de inkomsten, bv. uit sociale bijdragen, verhogen. Zodoende houdt het federale niveau meer middelen over om een betere sociale bescherming uit te bouwen, voor alle Belgen. De deelstaten investeren in mensen om ze aan het werk te brengen, de federale overheid heeft als hoofdopdracht om die mensen sociaal te beschermen. Het financiële luik is daarin cruciaal : de federale overheid krijgt een duurzaam ‘dividend’ dat voortvloeit uit het sociale investeringsbeleid van de deelstaten. Tegelijk moeten die deelstaten aangezet worden om effectief en efficiënt te zijn in hun sociale investeringsagenda. Om dat te bereiken moet er, aldus de SP.A‑nota, “een resultaatsgebonden impulsfinanciering als bijkomend hoofdstuk aan de financieringswet” worden toegevoegd. Zodoende heeft elke overheid er belang bij om de doelstellingen te halen, in de vorm van een financiële beloning. Daarbij mag er “geen nieuwe duurzame transfer ontstaan tussen de entiteiten onderling, integendeel.” Zo’n impulsfinanciering zou er bv. uit kunnen bestaan om elk jaar voor elk gewest de werkzaamheidsgraad na te gaan en, indien het gewest de vooraf besproken doelstelling haalt, het gewest een bonus toe te kennen evenredig met de toename van de duurzame werkzaamheid. Gewesten zouden ook een financiering kunnen krijgen evenredig met de duurzame daling van de werkloosheid of het aantal bruggepensioneerden.
Na lectuur van deze nota blijven nog heel wat vragen over over de positie van de Vlaamse socialisten op talrijke kwesties van het institutionele debat. Bovendien zijn veel voorstellen ruw en niet uitgewerkt. Maar deze nota heeft toch enkele krachtlijnen weer van de moeilijke evenwichtspositie van de SP.A. Ze stelt de interpersoonlijke solidariteit niet in vraag.
Verschillende suggesties van Lechat en Carlier zijn zeer verdedigbaar, zoals een positieve houding t.o.v. het federale, een beleid gericht op toenemende tweetaligheid in Brussel, een federale kieskring of het belang van het principe van verantwoordelijkheid in ruil voor solidariteit. Die laatste kan evenwel niet vrijblijvend zijn : verantwoordelijkheid komt er niet indien de voorwaarden voor solidariteit niet vooraf duidelijk gedefinieerd en overeengekomen zijn. Het gebrek aan verantwoordelijkheid moet gevolgen kunnen hebben voor de solidariteitsmechanismen.
De grenzen van de deelstaten, ook deze rond Brussel, moeten inderdaad vast liggen. Elke minderheid moet binnen die grenzen beschermd worden. Een lokaal referendum over het toebehoren tot de een of andere deelstaat is evenwel uitgesloten. Dat staat in tegenspraak met het principe van de stabiliteit van de deelstaatgrenzen. Waarom vandaag een referendum organiseren en dan nooit meer ? Over pakweg tien jaar kunnen andere gemeenten ook om een referendum vragen. Zodra geweten is dat deze mogelijkheid er is zal ze zelf een vraag opwekken. Bovendien is de beslissing tot het toebehoren van de een of andere deelstaat geen lokale bevoegdheid. De inwoners van de gemeenten mogen zich ook niet uitspreken over het al of niet betalen van federale of regionale belastingen. Deze bevoegdheid behoort niet tot de lokale autonomie.
Zoals blijkt heeft de ene socialist een andere opinie over institutionele vraagstukken dan een andere. Dat maakt de ene niet tot een betere socialist dan de andere. Er is in deze geen socialistisch front. Wellicht is het een illusie te denken dat socialisten in Vlaanderen en in Franstalig België een gelijke, identieke visie moeten hebben op het federale model en op de staatshervorming, omdat ze nu eenmaal allemaal socialisten zijn. Belangrijker is om op zoek te gaan naar zoveel mogelijk overeenstemming. In de ‘new deal’ over de sociale taakverdeling binnen het federale model zit misschien een vertrekpunt.