Skip to main content
logo
Lancer la vidéo

* Naar een federale federatie. Links in vlaanderen en het communautaire debat

Numéro 4 Avril 2009 par Dave Sinardet

avril 2009

Het is met ple­zier dat ik inga op deze uit­no­di­ging tot dis­cus­sie en dia­loog, die onmis­ken­baar inge­ge­ven is door een behoefte om brug­gen te bou­wen. Aan­ge­zien het in dit klein bes­tek niet moge­lijk is om op alle opge­wor­pen hypo­theses en pistes met een mini­mum aan diep­gang in te gaan, zal ik mij voo­ral concen­tre­ren op deze die betrek­king heb­ben op de the­ma’s die het meest aans­lui­ten bij mijn exper­tise : fede­ra­lisme en staat­sher­vor­ming. Maar alvo­rens te rea­ge­ren op enkele van de daa­ro­ver voor­ges­telde hypo­theses en pistes, wil ik toch graag enkele nuances plaat­sen bij de vasts­tel­lin­gen en pre­mis­sen over ‘links in Vlaanderen’. 

Enkele nuances bij de premissen

Is de lage score van links bij de fede­rale ver­kie­zin­gen van 2007 — en als we de pei­lin­gen mogen gelo­ven, de nog lagere score die te ver­wach­ten valt bij de regio­nale ver­kie­zin­gen van 2009 — lou­ter een indi­ca­tie van een ver­recht­sing van de Vlaamse samen­le­ving ? In dat geval is die ver­recht­sing sterk toe­ge­no­men op vier jaar tijd. In 2003 was de sp.a immers nog de grote win­naar van de fede­rale ver­kie­zin­gen, en nipt de tweede Vlaamse par­tij na de VLD. ‘Steve is God’, kopte De Mor­gen, ver­wi­j­zend naar de toen­ma­lige popu­laire socia­lis­tische voor­zit­ter. Welis­waar verd­ween Aga­lev toen uit het fede­rale par­le­ment — groen en rood zijn in Vlaan­de­ren alti­jd voor een deel com­mu­ni­ce­rende vaten — maar samen haal­den de twee par­ti­jen een pak meer stem­men dan vier jaar later. In tij­den van ont­zui­ling, zwe­vende kie­zers en par­ti­jen met min­der expli­ciete inhou­de­lijke pro­fie­len, valt winst of ver­lies niet lou­ter toe te schri­j­ven aan struc­tu­rele ideo­lo­gische evo­lu­ties bin­nen het elec­to­raat. De toe­ne­mende onvoors­pel­baa­rheid van elec­to­rale schom­me­lin­gen neemt uite­raard niet weg dat eco­lo­gis­ten en socia­lis­ten in Vlaan­de­ren struc­tu­reel op een vrij laag peil lij­ken te zit­ten, zeker wan­neer men ver­ge­lijkt met de situa­tie in Frans­ta­lig Bel­gië. Maar als men de Bel­gische situa­tie in een Euro­pees pers­pec­tief situeert, moet men vasts­tel­len dat eer­der Frans­ta­lig Bel­gië de uit­zon­de­ring is, aan­ge­zien linkse par­ti­jen in veel lan­den in het defen­sief zit­ten. Men zou zich dus even­zeer over de uit­zon­der­lijke Frans­ta­lig-Bel­gische context kun­nen ver­ba­zen en die pro­be­ren verklaren. 

Een vol­gende vraag is ech­ter of je ‘links’ in Vlaan­de­ren wel mag beper­ken tot Groen ! en sp.a. Zo bli­jft de Chris­te­lijke arbei­ders­be­we­ging, via CD&V, een rele­vante posi­tie inne­men in het Vlaamse poli­tieke land­schap. Het ACW zal mis­schien min­der dan andere stro­min­gen bin­nen CD&V met de regel­maat van een klok de media halen met scherpe uits­pra­ken, maar heeft daa­rom niet min­der inv­loed. Kan ook het CD&V‑programma daa­rom sociaal genoemd wor­den ? De vraag ver­dient een genuan­ceerd ant­woord. Het is na de stem­buss­lag van 2007 vol­le­dig ver­dron­ken in het com­mu­nau­taire moe­ras, maar CD&V schoof in de cam­pagne voor de fede­rale ver­kie­zin­gen alles­zins ook een dui­de­lijke sociale agen­da naar voren. Ter­wi­jl tij­dens de laatste, cru­ciale weken voor de ver­kie­zin­gen, het com­mu­nau­taire dos­sier in de CD&V‑campagne op de ach­ter­grond werd gehou­den, beloofde Yves Leterme naar aan­lei­ding van Rerum Nova­rum, het feest van de Chris­te­lijke arbei­ders­be­we­ging, een ‘recht­vaar­di­gheid­sa­gen­da’ van 2 mil­jard euro per jaar tegen 2011 : wel­vaarts­vaste uit­ke­rin­gen, optrek­ken van de laag­ste lonen en her­waar­de­ring van het lee­floon. Tege­lijk verk­laarde Leterme zich bewust te zijn van ‘de onge­rus­theid’ over het com­mu­nau­taire pro­gram­ma : ‘Maar laat mij zeer dui­de­lijk zijn : elke her­vor­ming moet wor­den afge­wo­gen aan haar concreet nut voor alle men­sen, waar ze ook in ons land wonen.’ 

De vraag welke poli­tieke acto­ren pre­cies onder ‘links’ val­len, hangt ook samen met de vraag hoe men ‘links’ pre­cies defi­nieert. Baseert men zich daar­voor enkel op de socio-eco­no­mische stand­pun­ten, of bij­voor­beeld ook op de ethische stand­pun­ten ? Kijkt men naar deze laatste, klopt de stel­ling dat ‘Wal­lo­nië’ veel link­ser is dan ‘Vlaan­de­ren’ niet, maar geldt eer­der het omge­keerde. Op het vlak van homo­rech­ten, abor­tus, eutha­na­sie, … is Open VLD een uit­ges­pro­ken pro­gres­sieve par­tij, veel expli­cie­ter dan de MR. En hoe­wel CD&V in deze dos­siers een conser­va­tie­ver stand­punt han­teert dan Open VLD, sp.a en Groen!, is dit door­gaans een pro­gres­sie­ver stand­punt dan dat van CDH. Zo stem­den 17 CD&V‑Kamerleden in 2003 voor de opens­tel­ling van het huwe­lijk, 3 onthiel­den zich. Bij CDH stemde nie­mand voor. Nu moet hier wel aan toe­ge­voegd wor­den dat de expli­ciet conser­va­tieve stand­pun­ten in de Vlaamse context wel door het Vlaams Belang wor­den ver­te­gen­woor­digd, maar dit is uite­raard geen tra­di­tio­nele beleidspartij.

De ‘communautaire hypothese’

Alvo­rens in te gaan op de vijf voor­ge­legde ins­ti­tu­tio­nele pistes, wil ik even rea­ge­ren op één van de hypo­theses voor de zwakke posi­tie van ‘links’, die ook een com­mu­nau­taire dimen­sie heeft. Het is ook één van de hypo­theses waar ik het meeste twi­j­fels bij heb. 

Dat het Vlaamse socia­lisme het slach­tof­fer zou zijn van een te expli­ciete gehech­theid aan de fede­rale soli­da­ri­teit lijkt me name­lijk niet meteen de meest plau­si­bele stel­ling. Uit weten­schap­pe­lijk post-elec­to­raal onder­zoek blijkt tel­kens weer dat com­mu­nau­taire the­ma’s en staat­sher­vor­ming voor de Vlaamse kie­zer zeer wei­nig stem­be­pa­lend zijn. Men kan mis­schien opwer­pen dat kwan­ti­ta­tief onder­zoek zijn gren­zen heeft om stem­mo­tie­ven te onder­zoe­ken, maar alvast uit het meest dege­lijke onder­zoek waar we over bes­chik­ken voor de ver­kie­zin­gen van 2007, het post-elec­to­rale onder­zoek van het ISPO (KUL), blijkt dat het the­ma ook dan maar in zeer beperkte mate stem­be­pa­lend is geweest (voor 5,4 % van de Vlaamse kie­zers was ‘staat­sher­vor­ming’ het belan­grijkste onder­werp, voor 13,3 % één van de drie belan­grijkste onder­wer­pen om de stem voor een par­tij te bepa­len). Ook de ver­kie­zing­scam­pagne in Vlaan­de­ren was — in tegens­tel­ling tot de inter­pre­ta­tie die er ach­te­raf (in Vlaan­de­ren en nog meer in Frans­ta­lig Bel­gië) van werd gemaakt niet gedo­mi­neerd door com­mu­nau­taire the­ma’s. Kij­ken we dan spe­ci­fiek naar de sp.a, dan blijkt dit vol­gens het post-elec­to­rale onder­zoek van 2007 de par­tij te zijn met het grootste aan­tal kie­zers dat terug­wil naar een uni­tair Bel­gië (15,5 %) en het laag­ste aan­tal kie­zers dat een split­sing van het land voors­taat (3,6 %). Even­zeer zou men dus de vraag kun­nen stel­len of de sp.a niet te wei­nig nadruk legt op de fede­rale solidariteit. 

Wat ons brengt bij de andere, deels tegen­ges­telde hypo­these, dat ook de toe­ge­no­men ondui­de­lij­kheid van de com­mu­nau­taire posi­tie in het alge­meen en die over natio­nale soli­da­ri­teit in het bij­zon­der een rol kan spe­len. Ondui­de­lij­kheid op com­mu­nau­tair vlak werd alles­zins gecreëerd door de allian­tie met het pro­gres­sieve Vlaams-natio­na­lisme van Spi­rit, die — even­zeer als het kar­tel tus­sen CD&V en N‑VA — een elec­to­rale zet was. En hoe­wel de inter­per­soon­lijke soli­da­ri­teit door sp.a — en ook door Open VLD en het meren­deel van CD&V — niet in vraag ges­teld wordt, is er op een bepaald moment inder­daad ook op dat vlak wat mist gecreëerd, met name in de dis­cus­sies rond werk­loo­sheid­suit­ke­rin­gen en arbeid­smarkt­be­leid. Eer­der dan te zijn inge­ge­ven door een poging om elec­to­raal te sco­ren door een com­mu­nau­tair scher­pere posi­tie in te nemen — zoals in de hypo­these wordt gesug­ge­reerd — lijkt dit mij ech­ter het gevolg te zijn van ideo­lo­gische evo­lu­ties die in een andere hypo­these naar voren wor­den ges­cho­ven, name­lijk het omar­men van concep­ten als de actieve wel­vaarts­taat, waar­voor men —  terecht of onte­recht — de socia­lis­tische par­tij aan de andere kant van de taal­grens als een rem aan­voelt. Het debat over de regio­na­li­se­ring van het arbeid­smarkt­be­leid raakt immers sterk aan het socio-eco­no­misch debat en voo­ral aan dat over de acti­ve­ring van niet-wer­ken­den. Dat draait eigen­lijk voo­ral rond de defi­ni­tie van ‘arbeid­smarkt­be­leid’ (want dit is niet zomaar een objec­tief dui­de­lijk af te lij­nen bevoegd­heid): wan­neer men onder­de­len van het arbeid­srecht en uit­ke­ring­ss­tel­sels gaat defi­nië­ren als onder­de­len van ‘het arbeid­smarkt­be­leid’ en men ze daa­rom wil regio­na­li­se­ren, dan her­de­fi­nieert men de fac­to sociale rech­ten als tewerks­tel­ling­sins­tru­men­ten. Dit kadert in een rui­mer, inter­na­tio­naal debat over wel­fare ver­sus work­fare, een debat dat zich in Bel­gië ver­mengt met de bevoegd­heid­sdis­cus­sie omdat het fede­rale niveau bevoegd is voor de sociale bes­cher­ming en het regio­nale niveau al in grote mate voor het arbeid­smarkt­be­leid. Haalt men bij­voor­beeld de bevoegd­heid om inter­im-arbeid toe te laten als selec­tie-ins­tru­ment uit het arbeid­srecht om de gewes­ten hie­ro­ver te laten bes­lis­sen, is dat een voor­beeld van deze evo­lu­tie waar­bij ele­men­ten van het arbeid­srecht wor­den inge­zet in arbeid­smarkts­tra­te­gieën. Een ver­re­gaan­der voor­beeld is het regio­na­li­se­ren van de bevoegd­heid om de duur van de werk­loo­sheid­suit­ke­ring te bepa­len, waar­door men opnieuw een sociaal recht gaat inzet­ten als een acti­ve­ring­sins­tru­ment. De sp.a is tegen dit laatste voors­tel gekant, maar het is niet­te­min de ideo­lo­gische evo­lu­tie die aan de basis van der­ge­lijke voors­tel­len ligt, die de par­tij bepaalde stand­pun­ten rond staat­sher­vor­ming heeft doen innemen. 

Vormt com­mu­nau­taire vaa­gheid al een verk­la­ring voor de slechte elec­to­rale scores van de sp.a, dan is het wel­licht als onder­deel van een rui­mer gebrek aan dui­de­lijk inhou­de­lijk pro­fiel, met name op socio-eco­no­misch vlak en op een ter­rein als arbeid. Een gebrek aan pro­fiel dat te maken heeft met de moei­lij­kheid om de klas­sieke ach­ter­ban te behou­den en tege­lijk nieuwe elec­to­ra­ten aan te boren. 

Naar een federale federatie

Wat de vijf aan­ge­reikte ins­ti­tu­tio­nele denk­pistes betreft, die kan ik in grote mate onder­schri­j­ven. Zeker de geest ervan, maar vaak ook de concrete invul­ling. Ze zijn boven­dien een vera­de­ming in het Frans­ta­lige ‘staat­sher­vor­ming­sde­bat’ (als het die naam al ver­dient) want het is mijn over­tui­ging dat een echte fede­ra­lis­tische visie niet veel ster­ker leeft onder de Frans­ta­lige dan onder de Vlaamse poli­tieke klasse. De sterke en naar mijn gevoel over­dre­ven focus op het ‘natio­na­lis­tische Vlaan­de­ren’ lijkt soms een ali­bi om zich­zelf terug te plooien op het lou­ter Waalse of Frans­ta­lige belang. De meer fede­ra­lis­tisch geïns­pi­reerde voors­tel­len van de laatste jaren kwa­men niet alti­jd in de eerste plaats van Frans­ta­lige partijen. 

1. Ik denk dat een posi­tieve invul­ling en defi­ni­tie van de fede­ra­tie zeker geen over­bo­dige luxe is. Bel­gië is nu in grote mate een fede­ra­tie zon­der fede­ra­lisme. Ins­ti­tu­tio­neel evo­lueerde Bel­gië sinds 1970 van een uni­taire staat naar een fede­ra­tie, maar dit was eer­der het (onvoor­ziene) gevolg van opeen­vol­gend conflict-mana­ge­ment en par­ti­j­po­li­tieke afwe­gin­gen, dan van een wer­ke­lijk fede­raal pro­ject. De inge­nieuze ins­ti­tu­tio­nele lood­gie­te­rij à la Belge is daar een veruit­wen­di­ging van. Het fede­ra­lisme, in de zin van de ideo­lo­gisch-filo­so­fische onder­bouw van die ins­tel­lin­gen, ont­breekt gro­ten­deels. De fede­ra­tie wordt niet ges­chraagd door een echt fede­raal dis­cours en pro­ject : het geloof in en het uit­dra­gen van de intrin­sieke waarde van fede­rale prin­cipes als de com­bi­na­tie van een­heid en diversiteit.

Of een offi­ciële geloof­sbe­li­j­de­nis in de fede­rale construc­tie door de deel­ge­bie­den, zoals hier voor­ges­teld, het beste mid­del is om te komen tot een der­ge­lijke ‘fede­rale’ defi­ni­tie van de fede­ra­tie, is een andere vraag. Ook van­daag beli­j­den een aan­tal Frans­ta­lige par­ti­jen offi­cieel en expli­ciet een fede­raal dis­cours, waar soms eer­der regio­nale en/of par­ti­j­be­lan­gen ach­ter te ver­moe­den zijn. Een offi­ciële verk­la­ring van fede­rale loyau­teit is hoog­stens de kers op de taart, maar stelt niets voor als dit niet onder­bouwd is door struc­tu­rele maa­tre­ge­len, die boven­dien uit zich­zelf ook een sym­bo­lische bete­ke­nis kun­nen heb­ben. Bes­list men bij­voor­beeld om som­mige bevoegd­he­den — hoe mini­maal ook — te her­fe­de­ra­li­se­ren, is dit ook een signaal dat het fede­rale niveau niet enkel de plaats is waar men de bevoegd­he­den par­keert die voor welke reden dan ook (nog) niet te splis­ten val­len, maar een niveau met een intrin­sieke poten­tiële toe­voegde waarde. Het is ook een veruit­wen­di­ging van het prin­cipe dat een staat­sher­vor­ming niet per defi­ni­tie hoeft gelijk te staan aan een ver­dere uitk­le­ding van de fede­rale staat, maar ook kan inge­ge­ven zijn door ratio­nele en taboe­loze over­we­gin­gen over een ges­chikte bevoegd­heid­sver­de­ling (al is een vol­strekt objec­ti­veer­bare staat­sher­vor­ming uite­raard ook een illu­sie, van­wege de andere ideo­lo­gische debat­ten die zich ermee ver­men­gen, zoals hier­bo­ven werd geïl­lus­treerd met het arbeid­smarkt­be­leid). In het beruchte ‘eerste pak­ket’ van de staat­sher­vor­ming (goed­ge­keurd in februa­ri 2008 maar nog steeds niet ges­temd) — dat ver­der in grote mate beant­woordt aan een aan­tal klas­sieke kwa­len van de Bel­gische lood­gie­ter­sak­koor­den — zijn ove­ri­gens enkele zeer bes­chei­den aan­zet­ten tot een her­waar­de­ring van het fede­rale niveau terug te vin­den : het sub­sti­tu­tie­recht van de fede­rale ove­rheid wan­neer een dee­len­ti­teit niet aan bepaalde inter­na­tio­nale ver­plich­tin­gen vol­doet en de oprich­ting van een fede­rale inves­te­ring­sdesk voor bui­ten­landse inves­teer­ders via een samenwerkingsakkoord.
Een andere concrete piste met een nog veel gro­tere sym­bool­waarde kan erin bes­taan om de fede­rale ove­rheid de bevoegd­heid en finan­ciële mid­de­len te geven om bepaalde ini­tia­tie­ven te onders­teu­nen die de fede­rale cohe­sie en de vers­tan­dhou­ding tus­sen de gemeen­schap­pen ten goede komen zoals taal­gren­so­ver­schri­j­dende ini­tia­tie­ven op het vlak van cultuur, media en onderwijs. 

2. In de tweede denk­piste wor­den twee ver­schil­lende eigen­schap­pen van het Bel­gische fede­rale sys­teem aan­ge­haald : het twee­le­dige karak­ter en het gebrek aan res­pon­sa­bi­li­se­ring. Hoe­wel er onget­wi­j­feld een ver­band is tus­sen deze twee ken­mer­ken, zijn ze niet onaf­schei­de­lijk : men kan zich zowel een vier­le­dig, niet verant­woor­de­lijk fede­ra­lisme inbeel­den als een twee­le­dig fede­ra­lisme dat wel responsabiliseert.

Het lou­ter base­ren van de Bel­gische construc­tie op een ter­ri­to­riale, gewes­te­lijke basis en dus niet lan­ger ook op een taal­kun­dige gemeen­schaps­ba­sis lijkt me een zin­nig uit­gang­spunt, voo­ral wan­neer men reke­ning houdt met de Brus­selse context. De bipo­laire com­mu­nau­taire seg­men­ta­tie die des­ti­jds vanuit het natio­nale niveau op het Brus­sels gewest werd toe­ge­past sluit niet (meer) aan bij de socio­lo­gische rea­li­teit op het ter­rein. Het elec­to­rale apar­theid­ssys­teem in Brus­sel, dat het indie­nen van meer­ta­lige lijs­ten onmo­ge­lijk maakt en zo taa­lo­ver­schri­j­dende poli­tieke allian­ties bemoei­lijkt, is niet lan­ger ver­de­dig­baar, voor zoverre het dat ooit was. Het kwam er des­ti­jds onder meer na de nega­tieve erva­rin­gen van Vlaamse kan­di­da­ten met de ver­kie­zing in 1971 van ‘faux fla­mands’ op FDF-lijs­ten bij de ver­kie­zin­gen van de Brus­selse agglo­me­ra­tie­raad. Er zijn ech­ter andere mecha­nis­men denk­baar om een cor­recte gega­ran­deerde ver­te­gen­woor­di­ging van de taal­groe­pen moge­lijk te maken zon­der daar­bij meer­ta­lige lijs­ten uit te sluiten. 

Of men onder­wi­js en cultuur in het Brus­sels gewest op korte ter­mi­jn inte­graal op lou­ter gewes­te­lijke basis kan orga­ni­se­ren is een andere vraag. Een bij­ko­mende gewes­te­lijke bevoegd­heid op die ter­rei­nen lijkt ech­ter alvast een eerste nood­za­ke­lijke stap, die even­tueel later tot een ver­dere inte­gra­tie kan lei­den. Wat toe­risme, jeugd en sport betreft, lijkt een ove­rhe­ve­ling op korte ter­mi­jn naar de gewes­ten mij ech­ter wel bij­zon­der wenselijk. 

Deze ‘Brus­selse emancipatie’-visie kri­jgt alvast ook bij Vlaamse poli­ti­ci en opi­nie­ma­kers steeds meer voet aan de grond, zeker in Brus­sel zelf, maar deels ook daar­bui­ten. Een onmis­ken­bare Brus­selse dyna­miek heeft dan ook gaan­de­weg vorm gekre­gen, zeker ook aan Vlaamse kant. 

Ook de ana­lyse over de nood aan res­pon­sa­bi­li­se­ring van de deel­ge­bie­den — welke het dan ook mogen zijn — kan ik vol­mon­dig delen. En het is ook hier weer posi­tief dat deze ana­lyse door ‘La revue nou­velle’ gemaakt wordt, want tra­di­tio­neel hoort men ze eer­der aan Vlaamse kant. Noch­tans maakt het prin­cipe van res­pon­sa­bi­li­se­ring deel uit van een waa­rach­tig fede­ra­lisme. Het hui­dige gebrek daa­raan in Bel­gië is een veruit­wen­di­ging van een ins­tru­men­teel fede­ra­lisme : de deel­ge­bie­den (of beter de op taal­ba­sis geor­ga­ni­seerde poli­tieke par­ti­jen) bekij­ken het fede­rale niveau voo­ral vanuit wat het hen ople­vert. Dat geldt voor veel Vlaamse poli­ti­ci, maar even­zeer voor Frans­ta­lige politici.

Res­pon­sa­bi­li­se­ring is voo­ral nodig in de ver­de­ling van finan­ciële mid­de­len tus­sen de ver­schil­lende ove­rhe­den in dit land (ik ben het er wel mee eens dat dit niet kan toe­ge­past wor­den op het sys­teem van inter­per­soon­lijke soli­da­ri­teit). In een her­zie­ning van de bij­zon­dere finan­cie­ring­swet zou­den dan ook een aan­tal res­pon­sa­bi­li­se­rende mecha­nis­men moe­ten geïn­te­greerd wor­den, zoals het base­ren van de finan­cie­ring van de gewes­ten op een groot deel van de inkom­sten uit de per­so­nen­be­las­ting, geïnd in dat gewest. Al zijn nu ook al ingre­pen moge­lijk zon­der aan die finan­cie­ring­swet te raken. Zo kan men de deel­ge­bie­den een gro­ter deel van de pen­sioen­las­ten van hun amb­te­na­ren laten finan­cie­ren. Dat geeft de fede­rale ove­rheid de beno­digde finan­ciële adem­ruimte, maar werkt ook res­pon­sa­bi­li­se­rend : nu kun­nen gewes­ten en gemeen­schap­pen immers een­zi­j­dig bes­lis­sen om bij­voor­beeld meer amb­te­na­ren aan te nemen, of hun loon op te trek­ken en de finan­ciële reper­cus­sies daar­van door­schui­ven naar de fede­rale ove­rheid, die de pen­sioe­nen betaalt. Een ander voor­beeld van gebrek aan res­pon­sa­bi­li­se­ring, is dat de gewes­ten vol­le­dig auto­noom de toe­gang tot bepaalde her­te­werks­tel­ling­ss­ta­tu­ten kun­nen bepa­len. Zo zijn de voor­bije jaren veel andere sta­tu­ten, waar­voor patro­nale RSZ-bij­dra­gen moe­ten betaald wor­den, omge­zet naar het GES­CO-sta­tuut, waar­voor een RSZ-vri­js­tel­ling geldt. Bes­lis­sin­gen van de deel­ge­bie­den heb­ben hier gevol­gen voor de fede­rale sociale zekerheidskas. 

3. Het ins­tel­len van fede­re­rende ins­tru­men­ten is één van de cru­ciale bouws­te­nen om een demo­cra­tisch en effi­ciënt fede­raal sys­teem moge­lijk te maken. Als lid van de pavia­groep bli­jf ik ervan over­tuigd dat een fede­rale kies­kring hier­toe een uits­te­kend mid­del zou zijn. En ook hier valt een posi­tieve evo­lu­tie in de gees­ten waar te nemen, een evo­lu­tie die ik in de 8 jaar dat ik dit voors­tel met regel­maat bepleit, aan den lijve kon onder­vin­den. Waar een ver­wi­j­zing naar de fede­rale kies­kring mij tot enkele jaren gele­den nog het eti­ket ople­verde van de wereld­vreemde aca­de­mi­cus in de ivo­ren toren, zag ik het voors­tel de voor­bije twee jaar een cen­trale plaats ver­wer­ven in het com­mu­nau­taire debat : tal­rijke opi­nie­ma­kers spra­ken zich ervoor uit en vier poli­tieke par­ti­jen ver­de­di­gen het, waa­ron­der die van de voor­ma­lige eerste minis­ter Verhof­stadt. Aan de keer­zi­jde moet wel vast­ges­teld wor­den dat de poli­tieke stand­pun­ten over dit voors­tel gro­ten­deels inge­ge­ven zijn door stra­te­gisch-elec­to­rale over­we­gin­gen. Zo zijn socia­lis­ten en chris­ten-demo­cra­ten zijn er aan beide kan­ten van de taal­grens nog steeds tegen (al zijn er ook belan­grijke stem­men bin­nen die par­ti­jen die er wel voor plei­ten), omdat ze ervan uit­gaan dat dit elec­to­raal in hun nadeel zou kun­nen spelen. 

4. Een even­wich­tig fede­raal sys­teem vereist ook erken­ning en res­pect voor de ver­schil­lende talen en cultu­ren. Het onbe­grip dat som­mige Frans­ta­li­gen ten toon sprei­den voor het ter­ri­to­ria­li­teits­prin­cipe ergert me soms. Omdat dit in de jaren 1920, toen een vol­le­dig twee­ta­lig Bel­gië nog een optie was, met name door Waalse ver­te­gen­woor­di­gers werd ver­de­digd omdat ze Wal­lo­nië een­ta­lig Frans wil­den hou­den. En omdat som­mi­gen erin sla­gen om schou­der aan schou­der te staan met de Frans­ta­li­gen in Qué­bec in hun stri­jd voor taal­ter­ri­to­ria­li­teit in de Cana­dese context en tege­lijk de Vlaamse taa­lei­sen als dis­cri­mi­ne­rend, sepa­ra­tis­tisch of zelfs racis­tisch bes­tem­pe­len. Een mini­mum aan intel­lec­tuele eer­lij­kheid leidt noch­tans snel tot het inzicht dat de Qué­be­cois bij wijze van spre­ken Vla­min­gen zijn die Frans praten. 

Tege­lijk moet ook toe­ge­ge­ven wor­den dat er met name de laatste twee jaar een aan­tal exces­sen zijn geweest in de ver­de­di­ging van het Neder­land­sta­lige karak­ter van het Vlaams gewest (en met name van de Vlaamse Rand rond Brus­sel), die ofwel mee door de Vlaamse rege­ring zijn goed­ge­keurd, ofwel niet dui­de­lijk zijn veroor­deeld. Men hoeft het niet eens te zijn met de taal­be­reid­heid­sve­reiste die is opge­no­men in de Vlaamse Woon­code, maar deze maa­tre­gel valt wel te bear­gu­men­te­ren, omdat hij nie­mand per defi­ni­tie uits­luit (iede­reen kan taal­les­sen vol­gen). Een taal­ken­nis­ve­reiste, zoals opge­no­men in Vil­voorde en Zaven­tem voor de toe­ken­ning van bepaalde sociale wonin­gen of bouw­gron­den is dat wel en zou dus krach­ti­ger door de Vlaamse rege­ring moe­ten veroor­deeld wor­den. Ook het grond-en pan­den­de­creet, dat in 67 gemeen­ten de bouw­grond in woo­nuit­brei­ding­sge­bied voor­be­houdt aan wie een band met de regio kan aan­to­nen, sluit bepaalde men­sen bij voor­baat uit. 

5. Tot slot de rol van het hoofd­ste­de­lijk gewest.
Hoe­wel ik het niet oneens ben met de ana­lyse dat het Brus­sels gewest onder­ge­fi­nan­cierd is, denk ik dat dit niet geheel los kan gezien wor­den van een aan­tal ins­ti­tu­tio­nele her­vor­min­gen op Brus­sels niveau die kun­nen lei­den tot meer effi­ciën­tie en kos­ten­bes­pa­ring. Ik denk dan met name aan het inte­gre­ren van de zes poli­tie­zones en de ove­rhe­ve­ling van een reeks bevoegd­he­den van de 19 gemeen­ten naar het gewest (alvast concur­re­rende bevoegd­he­den zou­den hier zoveel moge­lijk moe­ten ver­me­den wor­den). Tel­kens wan­neer een Vlaamse poli­ti­cus voors­tel­len in deze rich­ting lan­ceert, doen Frans­ta­lige poli­ti­ci — niet zel­den bur­ge­mees­ters of sche­pe­nen van één van deze gemeen­ten — dit meteen af als een fla­min­gante aan­val op de Frans­ta­li­gen (omdat Vla­min­gen op gemeen­te­lijk niveau veel min­der sterk ver­te­gen­woor­digd zijn dan op gewest­ni­veau). Dat ver­mi­jdt om op de grond van de moei­lijk te weer­leg­gen bes­tuur­lijke argu­men­ten te moe­ten ingaan. Debat dood en begra­ven. Der­ge­lijk inten­tie­proces kan mis­schien gevoerd wor­den tegen som­mige Vlaamse poli­ti­ci, maar het is intel­lec­tueel oneer­lijk wan­neer het gericht is tegen pak­weg Pas­cal Smet, Guy Van­hen­gel, Sven Gatz of Ste­ven Vanackere.

Een andere vorm van bes­tuur­lijke ver­nieu­wing waar het Brus­sels gewest drin­gend nood aan heeft, is een manier om het te ver­bin­den met zijn socio-eco­no­mische hin­ter­land (het Brus­selse ‘stad­sge­west’ zou vol­gens stu­dies tot 62 gemeen­ten bes­laan). Om deze dis­cus­sie op een serene manier te kun­nen voe­ren, moet deze ech­ter los gezien wor­den van die over de lou­ter admi­nis­tra­tieve (taal­kun­dige) uitbreiding. 

Het sti­mu­le­ren van twee­ta­li­gheid ligt rechts­treeks in lijn met mijn ana­lyse hier­bo­ven over de nood­zaak aan een ster­kere Brus­selse gewest­dy­na­miek. Het ver­der sti­mu­le­ren van ‘onder­dom­pe­ling­son­der­wi­js’ en andere vor­men van twee­ta­lig onder­wi­js, eve­nals het onders­teu­nen en aan­moe­di­gen van taa­lo­ver­schri­j­dende cultuur­pro­jec­ten is daar een belan­grijk onder­deel van. Dit soort pro­jec­ten wordt nu reeds ont­wik­keld door acto­ren op het ter­rein, niet enkel zon­der de onders­teu­ning van aan­ge­paste ins­ti­tu­tio­nele en finan­cie­ring­sstruc­tu­ren die der­ge­lijke pro­jec­ten aan­moe­di­gen, maar eer­der ondanks het bes­taan van struc­tu­ren die ont­moe­di­gend werken. 

Deze Brus­selse the­ma­tiek is ove­ri­gens ver­bon­den met de ini­tiële vasts­tel­ling uit dit arti­kel over het gebrek aan fede­ra­lisme in de Bel­gische fede­ra­tie. Want het is niet uit­ges­lo­ten dat de ont­wik­ke­ling van een echte twee­ta­lige ruimte in Brus­sel op ter­mi­jn ook tot ins­pi­ra­tie kan dienen voor Bel­gië in zijn geheel. 

Dave Sinar­det is poli­ti­co­loog aan de Uni­ver­si­teit Ant­wer­pen, deel­ti­jds pro­fes­sor aan de VUB en gast­pro­fes­sor aan de Facul­tés Uni­ver­si­taires Saint-Louis, waar hij een vak in het Neder­lands doceert. Hij is tevens colum­nist voor De Stan­daard, waar hij twee­we­ke­lijks op don­der­dag schri­jft over het com­mu­nau­taire debat (zie : www.standaard.be/bruggenbouwen).

Dave Sinardet


Auteur