Ce site utilise des cookies afin que nous puissions vous fournir la meilleure expérience utilisateur possible. Les informations sur les cookies sont stockées dans votre navigateur et remplissent des fonctions telles que vous reconnaître lorsque vous revenez sur notre site Web et aider notre équipe à comprendre les sections du site que vous trouvez les plus intéressantes et utiles.
* Afstand nemen om beter samen te werken
Omdat termen als “links, progressief, flamingant, belgicist, federalist, nationalist, internationalist” enzovoort in het aan de gang zijnde debat vaak polemisch en vertekend gebruikt worden, moeten we wellicht beginnen met een paar definities van de kernbegrippen. Voor mij is “links” op de eerste plaats een sociaal-economische categorie. Links is iemand die ervan uitgaat dat we nog […]
Omdat termen als “links, progressief, flamingant, belgicist, federalist, nationalist, internationalist” enzovoort in het aan de gang zijnde debat vaak polemisch en vertekend gebruikt worden, moeten we wellicht beginnen met een paar definities van de kernbegrippen. Voor mij is “links” op de eerste plaats een sociaal-economische categorie. Links is iemand die ervan uitgaat dat we nog steeds in een klassenmaatschappij leven, waarbij de “klasse” bepaald wordt door de verhouding die men heeft tot de productiemiddelen. Omdat deze klassenmaatschappij waarin het winstbejag primeert inherent onrechtvaardig is, streeft iemand van links ernaar, de bestaande kapitalistische maatschappij te vervangen door een democratische samenleving waarin de productiemiddelen gesocialiseerd zijn, dat wil zeggen waarin de economie in dienst van de mensen staat en niet omgekeerd. Het uiteindelijke streefdoel is, met de woorden van Marx en Engels in het Kommunistisch Manifest, “een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen.” Op basis van dit gemeenschappelijke uitgangspunt is een brede, gediversifieerde discussie mogelijk over de middelen, tijdsschema’s, strategieën en tactieken die relevant en nodig zijn om dit doel te bereiken, zoals gebleken is uit de historische polemieken en gewapende conflicten tussen anarchisten, sociaal-liberalen, socialisten, sociaal-democraten en verschillende soorten van communisten. Wie links is moet daarom wezenlijk antikapitalistisch denken en handelen, terwijl “progressieven”, aanhangers van “de vooruitgang”, zowel voorstanders kunnen zijn van een kapitalistisch als van een socialistisch systeem. Als niet-dogmatisch marxist ben ik dus een links progressief. Want indien “de vrije ontwikkeling van ieder” de voorwaarde is voor een socialistische maatschappij, kan men dit onmogelijk verzoenen met een maatschappijvorm, waarin de democratische vrijheden van de burgers aan banden worden gelegd.
Een “flamingant” is, historisch gezien en in de ruime betekenis van dat woord, een voorstander van de emancipatie van de Vlamingen in België, waarbij zowel de nadruk wordt gelegd op de verdediging van de Nederlandse volkscultuur als op de sociale ontvoogding van de Vlaamse arbeidersklasse. Sinds het ontstaan van de Vlaamse beweging in het midden van de negentiende eeuw, toen “de Vlamingen” een vrijwel homogene etnische groep vormden, is de betekenis van die term drastisch verschoven : vandaag is een Vlaming iemand die in Vlaanderen woont en werkt en als volwaardig medeburger aan het maatschappelijke leven wil deelnemen, zonder dat men rekening houdt met zijn oorsprong of die van haar ouders. De verdediging van de culturele, sociale en politieke rechten van de Vlamingen gaat hand in hand met het internationalisme, omdat de arbeidersklasse de nationale grenzen overschrijdt en we ons bovendien midden in een proces van Europese en zelfs mondiale éénmaking bevinden, waar we ons niet aan willen of kunnen onttrekken. Ooit heette de Franse socialistische partij de « Section Française de l’Internationale Ouvrière ». In dezelfde zin zou men een links flamingant lid kunnen noemen van « de Vlaamse afdeling van de internationale arbeidersbeweging ».
Flamingantisme heeft dus niets te maken met eender welke vorm van etnisch nationalisme, een spookbeeld uit de negentiende eeuw dat jammer genoeg vandaag nog altijd in bepaalde nationalistische kringen rondwaart. Dit etnisch bepaalde nationalisme verwerpt het internationalisme als een gevaar voor de raciale of culturele zuiverheid van de eigen groep. In deze zin is het misschien wel ironisch maar toch verhelderend dat er rechtsextremistische en xenofobe partijen en organisaties als onder meer het Vlaams Belang bestaan die zich onterecht uitgeven voor de erfgenamen van de sociale en democratische Vlaamse Beweging. Vandaag volstaat het, ondubbelzinnig en principieel hun gedachtegoed te verwerpen om het debat over de gemeenshappenniet langer te vertroebelen. Wanneer Franstalige discussiepartners ondanks deze duidelijke en herhaalde verwerping nog steeds elke vorm van Vlaamsgezindheid met dit rechtsextremisme willen associëren zijn ze te kwader trouw en breken ze daarmee elke zinvolle dialoog af. Moet men bijvoorbeeld de Waalse of Franstalige leden van de Cercle Républicain van verkapte (Albert II zou “omfloerste” zeggen) sympathie voor het Vlaams Belang verdenken, omdat die partij óók opkomt voor de republiek ? De vraag is dus niet of linkse flaminganten verdoken of onderbewuste handlangers van extreemrechts zouden zijn, quod non, maar hoe ze hun verdediging van Vlaamse belangen kunnen verzoenen met hun internationalisme. Theoretisch is het antwoord hierop niet moeilijk : juist omdat ze internationalisten zijn, mensen die de internationale solidariteit hoog in het vaandel voeren, zal voor hen de nauwe samenwerking en de solidariteit met hun Waalse en Franstalige kameraden vanzelfsprekend zijn. Trouwens net zoals die met hun kameraden uit andere Europese en niet-Europese landen. De discussie hier gaat dus niet om de substantie van die solidariteit, maar om de beste vorm waarin die beoefend wordt.
Een kwestie van perspectief
Wanneer de analysen van de meeste deskundigen een toenemende divergentie vaststellen tussen bijvoorbeeld de mentaliteit, de economische toestand, het stemgedrag en het onderwijs in Vlaanderen en Franstalig België kan men dit verschil niet ongestraft negeren of wegwensen. Men mag het evenmin niet onnodig en kunstmatig aanwakkeren, omdat men ook dan de kans op een zinvol gesprek hierover verkleint. Het moet zonder meer mogelijk te zijn, zo objectief, rationeel en redelijk mogelijk tot een consensus te komen over “the state of Belgium” en vandaar naar oplossingen voor de uit dit verschil ontstane geschilpunten op te lossen. Een dergelijke vorm van gezamenlijk overleg mag uiteraard niet voorbehouden blijven aan die kringen die, zoals het koninklijk hof en de daarmee verbonden belangengroepen, op de allereerste plaats hun privileges zullen trachten te behouden. Hoewel men zich in het licht van de merkwaardige maar onmiskenbare manoeuvres rond de financiële crisissen terecht vragen mag stellen, of die heren en dames van het establishment werkelijk gedreven worden door Belgische patriottische belangen of door de belangen van de transnationale economische machtsgroepen waar zij deel van uitmaken, denk maar aan de uitverkoop van energiebedrijven en banken die nog altijd aan de gang is. De arbeidersbeweging heeft weinig of geen greep op de onderhandelingen en beslissingen van het establishment, maar dat mag ons niet beletten, onze eigen conclusies uit de realistisch ingeschatte toestand te trekken. Het uitgangspunt hiervoor sluit aan bij de vijfde hypothese van de Revue Nouvelle :
En Belgique, cette tension se manifesterait indirectement dans les visions divergentes que les partis de gauche, de part et d’autre de la frontière linguistique, peuvent développernon seulement sur les questions sociales et économiques mais également sur les questions institutionnelles. Comme différentes hypothèses le montrent, cette question est probablement l’une des plus centrales et surtout, elle détermine les possibilités d’une compréhension mutuelle et d’un dialogue franc et ouvert en permettant de voir comment les francophones s’y trouvent impliqués.
Daarbij kan men uitgaan van de stelling dat men, om de sociale verworvenheden te beschermen, het federale niveau dient te versterken of menen dat men de nadruk moet leggen op de versterking van de bevoegdheden van de deelstaten. Ik heb de indruk dat de tekst van de Revue Nouvelle de eerste hypothese verkiest, terwijl ik pleit voor de tweede aanpak. Indien we, vanuit een marxistisch perspectief, het primaat van de socio-economische onderbouw aanvaarden, moeten we tot de vaststelling komen dat de institutionele en culturele bovenbouw aan die basis moet worden aangepast en niet omgekeerd. Het gaat dus niet om de graad van Vlaamse onafhankelijkheid — binnen de restricties van de Europese éénmaking -, maar om het juiste niveau waarop de sociale, economische, culturele en politieke belangen van de respectieve bevolkingsgroepen kunnen worden verdedigd en bevorderd. Het is in deze zin dat ik op de voorgelegde vragen zal ingaan.
Wat te doen ?
1. Ik denk dat het misleidend is, van Vlamingen en Franstaligen een “gehechtheid aan een hervormde Belgische staat” te verlangen en daarbij naar andere federale staten te verwijzen, zolang we te maken hebben met een federalisme dat niet van de deelstaten uitgaat, maar nog steeds van bovenaf gedecreteerd of op zijn minst “toegestaan” wordt, en daarom telkens opnieuw in vraag kan worden gesteld. Een authentiek federalisme berust op duidelijke afspraken tussen de verschillende deelstaten die samen beslissen, welke bevoegdheden best op het federaal niveau gehouden worden. In geen geval mag een deelstaten dit federaal misbruiken om redelijke projecten en eisen van een andere deelstaat te verwerpen of uit te hollen. De graad van gehechtheid aan een Belgische staat, hervormd of, zal afhangen van de mate van vrijheid waarmee de deelstaten hun eigen specifieke belangen kunnen behartigen, zonder daaraan gehinderd te worden. Het groeiende bewustzijn van dit gebrek aan vrijheid was de diepste oorzaak van het ontstaan en de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging. Indien een hervormde Belgische staat dit niet inziet heeft hij op termijn geen schijn van kans, nog lang te overleven.
2. De hervormde Belgische federatie moet bestaan uit twee autonome deelstaten, omdat anders het democratisch proces telkens opnieuw geblokkeerd kan worden zoals dat in het verleden het geval is geweest. Natuurlijk moeten de burgers van de Duitstalige gemeenschap net als alle anderen over de nodige autonomie beschikken om hun culturele en sociale ontwikkeling te kunnen garanderen — alle burgers van de federatie of confederatie zijn gelijk voor de wet — maar het zou onfair zijn, de bevolking van de Oostkantons institutioneel een gelijk gewicht toe te kennen als bijvoorbeeld de Franstaligen en de Vlamingen, die de overgrote meerderheid van de bevolking in de federatie uitmaken. Brussel, met zijn internationale en multiculturele bevolking, moet een ontmoetingsplaats van al de verschillende culturen in de Belgische federatie en Europa worden, waar allen zich als gelijkwaardige burgers behandeld voelen. Brussel is economisch niet leefbaar zonder Wallonië en Vlaanderen, wat betekent dat het niet institutioneel als een volwaardige derde deelstaat mag optreden en daardoor de noodzakelijke dialoog tussen Franstaligen en Vlamingen tot een machtsspel van twee tegen één perverteren. Vlaanderen is bereid, zwaar in Brussel als hoofdstad (van Vlaanderen, van de Belgische federatie en van Europa) te investeren, op voorwaarde dat de rechten van alle betrokkenen er volledig gerespecteerd worden. Een Vlaamse deelstaat zonder Brussel, met bijvoorbeeld Antwerpen of Gent als hoofdstad, is niet wenselijk, omdat Brussel nu eenmaal uitgegroeid is tot de enige echt internationale stad in België en de aanwezigheid van Vlaanderen in Brussel het gevaar afwendt van een monocultureel en op zichzelf terug geplooide regio.
3. Een federale kieskring is inderdaad mogelijk, maar dan alleen op voorwaarde de democratische spelregels gerespecteerd worden. Dat betekent dat de Vlamingen daar om louter demografische redenen de meerderheid zullen vormen. In een authentieke federatie of confederatie kan geen sprake zijn van een kunstmatig opgelegde pariteit, want dat wil zeggen dat een aantal Vlaamse kiezers hun electorale rechten moeten opgeven, wat zonder meer ondemocratisch zou zijn.
4. Uiteraard moeten in een Belgische federatie de culturele grenzen definitief en onaantastbaar vastgelegd zijn, om nieuwe communautaire spanningen en conflicten in de toekomst te vermijden. Wanneer dit het geval is, kunnen ook de rechten van culturele minderheden gegarandeerd worden en kan er zelfs, tijdens de voorafgaande onderhandelingen, gepraat worden over bepaalde aanpassingen aan de historisch gegroeide culturele verschuivingen in bepaalde faciliteitengemeenten. Maar een dergelijk scenario kan alleen maar slagen, wanneer de meerderheid van de Vlamingen ervan overtuigd kan worden dat deze toegevingen geen precedent scheppen voor verdere aantastingen van de taalgrens die van nu af aan ook de deelstaatsgrens zal geworden zijn.
5. Over de tweetaligheid van Brussel zijn we het eens, voor zover we te maken hebben met officiële instellingen en ambten. Het zou onrealistisch zijn, het de facto meertalige karakter van de Brusselse agglomeratie te ontkennen en deze tweetaligheid ook aan alle inwoners van Brussel te willen opleggen. Vlamingen vinden het niet prettig, telkens opnieuw geconfronteerd te worden met Brusselse winkeliers die hun taal niet spreken, maar ze kunnen goed onderscheiden tussen een ambtenaar, die wettelijk tweetalig moet zijn, en een Berberse taxichauffeur of een uit Wallonië afkomstige kruidenier, die geen Nederlands kennen of moeten kennen.
Duidelijke en beklijvende afspraken maken goede vrienden. Er is geen enkele reden waarom de noodzakelijke samenwerking tussen Vlaamse en Franstalige arbeiders en bedienden op sociaal en economisch vlak nog langer moet belast worden door institutionele onduidelijkheid die deze samenwerking bemoeilijkt. Deze samenwerking moet echter berusten op wederzijds respect en gelijkwaardigheid. In deze periode van voortschrijdende kapitalistische globalisering kunnen we ons de onenigheid op basis van historisch gegroeide en kunstmatig in het leven gehouden tegenstellingen niet langer permitteren. Maar dan moeten we ook bereid zijn, deze hindernissen samen uit de weg te ruimen in plaats van ze voor de zoveelste keer te minimaliseren, te verdoezelen of te negeren.